111:1 | Hallelujah! [Aleph.] Ik zal den HEERE loven van ganser harte; [Beth.] In den raad en vergadering der oprechten. |
111:2 | [Gimel.] De werken des HEEREN zijn groot; [Daleth.] zij worden gezocht van allen, die er lust in hebben. |
111:3 | [He.] Zijn doen is majesteit en heerlijkheid; [Vau.] en Zijn gerechtigheid bestaat in der eeuwigheid. |
111:4 | [Zain.] Hij heeft Zijn wonderen een gedachtenis gemaakt; [Cheth.] de HEERE is genadig en barmhartig. |
111:5 | [Teth.] Hij heeft dengenen, die Hem vrezen, spijs gegeven; [Jod.] Hij gedenkt in der eeuwigheid aan Zijn verbond. |
111:6 | [Caph.] Hij heeft de kracht Zijner werken Zijn volke bekend gemaakt; [Lamed.] hun gevende de erve der heidenen. |
111:7 | [Mem.] De werken Zijner handen zijn waarheid en oordeel; [Nun.] al Zijn bevelen zijn getrouw. |
111:8 | [Samech.] Zij zijn ondersteund voor altoos en in eeuwigheid; [Ain.] zijnde gedaan in waarheid en oprechtigheid. |
111:9 | [Pe.] Hij heeft Zijn volke verlossing gezonden; [Tsade.] Hij heeft Zijn verbond in eeuwigheid geboden; [Koph.] Zijn Naam is heilig en vreselijk. |
111:10 | [Resch.] De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid; [Schin.] allen, die ze doen, hebben goed verstand; [Thau.] Zijn lof bestaat tot in der eeuwigheid. |